Arbeidscontract tussen accountant en kantoor, geen zelfstandige maar werknemer

woensdag, 22 oktober 2025 (10:22) - Salaris Vanmorgen

In dit artikel:

Een register-accountant (RA) die per 1 januari 2025 via zijn eigen bv fulltime werd ingehuurd door een accountants- en belastingadviesorganisatie (met zes vestigingen) heeft volgens de Rechtbank Almere feitelijk een arbeidsovereenkomst gehad, ook al stond op papier een overeenkomst van opdracht. De samenwerking liep van januari tot de directe opzegging door het kantoor op 20 mei 2025; de rechter deed uitspraak op 19 september 2025 (ECLI:NL:RBMNE:2025:5440, gepubliceerd 20 oktober).

De kern van de zaak was de vraag of sprake was van zelfstandig ondernemerschap of van een dienstverband. Het contract bevatte formele aanwijzingen van zelfstandigheid: facturering via de bv, een leaseauto op naam van de bv en onderlinge afspraken dat partijen geen arbeidsrelatie beoogden. De kantonrechter onderzocht de werkelijke verhouding aan de hand van de tien criteria uit het zogeheten Deliveroo-arrest van de Hoge Raad en woog alle omstandigheden gezamenlijk.

De feiten spraken volgens de rechter duidelijk voor een arbeidsovereenkomst. De RA werkte fulltime met de intentie minimaal vijf jaar samen te zijn, voerde kernactiviteiten van het kantoor uit en had een spilfunctie. Hij moest minimaal drie dagen per week op kantoor zijn, zich houden aan interne procedures en het gebruikte systeem voor jaarrekeningen, kon niet zonder schriftelijke toestemming voor derden werken en mocht zich niet laten vervangen. Zijn uren werden wekelijks gecontroleerd en hij trad zowel intern als extern onder de vlag van het kantoor naar buiten. Dat alles wees op inbedding in de organisatie en een gebrek aan ondernemingsrisico.

Het feit dat de RA de afspraak initieerde en over het honorarium meebepaalde, of dat de bv factureerde en de leaseauto via de bv liep, overtuigde de rechter niet dat er geen arbeidsovereenkomst bestond; zulke constructies kunnen fiscale motieven hebben en sluiten een dienstverband niet uit. Evenmin was het doorslaggevend dat partijen schriftelijk hadden vastgelegd dat geen arbeidsrelatie werd beoogd: de wettelijke bescherming van werknemerstrecht (art. 7:610 BW) laat dat niet aan partijen over.

Omdat er volgens de rechtbank een arbeidsovereenkomst bestond, was de directe opzegging onrechtmatig: ontslag van een werknemer vergt instemming van de werknemer of toestemming van het UWV. De rechter stelde daarom een gebruikelijk loon vast (uitgaand van het hoogste brutomaandloon binnen de organisatie: € 8.861,33 plus 8% vakantietoeslag en een dertiende maand) en sloot de autokostenvergoeding uit van de loonberekening. De toegewezen schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging bedraagt ruim € 31.000; daarnaast kreeg de RA een transitievergoeding van € 1.436,02 en een billijke vergoeding van € 35.000 (vergoeding voor gederfde verdiensten tot maximaal 1 januari 2026, verminderd met de reeds toegekende schadevergoeding). In totaal moet het kantoor ruim € 67.000 betalen. De RA is sinds 1 september elders in loondienst aan de slag.

Belangrijke les uit deze zaak: werkgevers kunnen niet louter door het etiket “overeenkomst van opdracht” arbeidsrechtelijke verplichtingen omzeilen. De feitelijke uitvoering — aard, duur, mate van inbedding en gezag — bepaalt of iemand werknemer is. Organisaties die zelfstandigen inhuren voor werkzaamheden die binnen de kern van hun bedrijfsvoering vallen, lopen het risico dat de rechter de relatie als dienstverband kwalificeert.