Effecten wijzigingen inkomstenbelasting voor lage inkomens - antwoord op vragen
In dit artikel:
Minister Heinen (Financiën) bericht de Tweede Kamer over de effecten van de wijzigingen in de inkomstenbelasting voor lage inkomens, naar aanleiding van de motie van Timmermans c.s. bij de Algemene Politieke Beschouwingen op 18 september 2025. Het Belastingplan 2025 verlaagde de algemene heffingskorting (AHK) met €335, tegelijk werd het tarief in de eerste schijf van box 1 met circa 1,2 procentpunt verlaagd; de Kamer stemde hiermee in op 14 november 2024.
In isolatie levert het pakket voor de meeste belastingplichtigen per saldo een voordeel op. Voor mensen met een jaarinkomen tot ongeveer €26.000 is het nadeel van de lagere AHK echter groter dan het voordeel van het verlaagde tarief; zulke inkomens liggen onder het voltijd minimumloon (€28.756 bruto in 2025) en betreffen dus vaak deeltijdwerkers. Zonder de koopkrachtmaatregelen van het demissionaire kabinet (zoals verhogingen van het kindgebonden budget en de huurtoeslag) kan het specifieke nadeel oplopen tot ongeveer €185 per jaar.
De meeste parameters in de inkomstenbelasting, waaronder heffingskortingen en schijfgrenzen, worden jaarlijks geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor (gebaseerd op de CPI), en de arbeidskorting (AK) kent indexatie bij de knikpunten op basis van de ontwikkeling van het minimumloon. Dat moet ervoor zorgen dat wie een gemiddelde loongroei heeft, op hetzelfde punt in de opbouw van de AK blijft; bij lagere of hogere individuele loonstijgingen verandert het recht op AK respectievelijk naar beneden of boven.
Het kabinet bestrijdt de lezing dat 800.000 mensen meer belasting zouden betalen zoals genoemd in een recent ESB-artikel. Die 800.000 betreft alle personen met een arbeidsinkomen tussen €10.000 en €22.800; veel van hen merken het theoretische nadeel niet omdat hun arbeidsinkomen is gestegen. Bij koopkrachtbeoordeling kijkt het kabinet naar het totaalbeeld (inclusief toeslagen en macro-ontwikkelingen). Voor 2025 en 2026 verwacht het kabinet een positieve koopkrachtontwikkeling voor alle inkomensgroepen; voor 2026 wordt voor zowel de laagste inkomensgroep als mediane werkenden +1,2% gerapporteerd (positief voor 95% van de huishoudens in deze groepen). Verwachte loonstijgingen zijn circa +4,9% (2025) en +4,2% (2026); minimumloon +5,6% en +4,5% respectievelijk.
Het kabinet ziet geen noodzaak tot beleidsaanpassing, omdat indexatie volgens de regering onbedoelde koopkrachteffecten voorkomt. Tegelijk werkt het kabinet conform de motie aan opties om het genoemde effect te adresseren. Mogelijke maatregelen zijn: een verhoging van de AHK (bijvoorbeeld +€500, wat een jaarlijkse budgettaire derving van circa €4,313 mln betekent en vooral lagere inkomens, gepensioneerden en uitkeringsgerechtigden ten goede komt vanwege netto‑netto koppelingen), of een verhoging van de AK bij het eerste knikpunt (+€500 kost circa €472 mln en helpt werkenden tot het tweede knikpunt van €27.519 in 2026). Beide opties vergen structurele dekking, wat op zichzelf weer inkomenseffecten elders kan veroorzaken (bijvoorbeeld via aanpassing van het tarief in de eerste schijf).
Tot slot meldt het kabinet dat andere aangenomen moties (zoals die van Hijum‑Bikker over het terugdraaien van een verhoging van de arbeidskorting) zullen worden betrokken bij de behandeling van het Belastingplan 2026.