Geen privaatrechtelijke dienstbetrekking, geen aanspraak op WW
In dit artikel:
Een man die zich in juni/juli 2023 gedwongen werkloos meldde en een WW‑uitkering vroeg, krijgt geen recht op WW omdat niet is komen vast te staan dat hij daadwerkelijk in privaatrechtelijke dienst was bij zijn vermeende werkgever (bedrijf 2). Kort overzicht van de feiten: vanaf 1 september 2017 werkte hij bij bedrijf 1 als junior accountmanager; op 20 juni 2022 tekende hij een arbeidsovereenkomst met bedrijf 2 als senior investmentmanager voor 40 uur per week tegen €5.450 bruto per maand. Bedrijf 2 werd op 20 juni 2023 failliet verklaard; bedrijf 1 op 5 juli 2023. De kantonrechter wees op 29 juni 2023 een loonvordering van in totaal €62.213,85 bruto toe.
De man diende op 4 juli 2023 bij UWV een aanvraag in voor een uitkering wegens betalingsonmacht/WW. UWV liet onderzoek doen naar het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking en concludeerde op 29 november 2023 dat onvoldoende vaststaat dat de man feitelijk als werknemer van bedrijf 2 heeft gewerkt. Belangrijke punten daarbij waren: geen aantoonbare gezagsverhouding (onduidelijk of en welke instructies hij ontving), geen overtuigend bewijs dat hij daadwerkelijk werkzaamheden als senior investmentmanager uitvoerde (zijn taken leken meer op vorige junior‑werkzaamheden), en geen spoor van betaling van het afgesproken salaris in de loonadministratie of andere betaalrecords. Ook meldde het faillissementsverslag dat vanaf maart 2022 geen bedrijfsactiviteiten meer plaatsvonden, wat de twijfel versterkte.
De man leverde verklaringen van een oud‑collega en een investeerder, een door hem opgestelde e‑mail en correspondentie waaruit zou blijken dat arbeidsovereenkomsten zijn aangeleverd bij het administratiekantoor om ze achteraf in de loonadministratie op te nemen. De rechtbank vond deze stukken echter onvoldoende om te bewijzen dat er sprake was van persoonlijke arbeidsverrichting en een echte privaatrechtelijke dienstbetrekking. Omdat de bewijslast voor het aantonen van een dergelijke dienstbetrekking bij de aanvrager ligt en hij hier niet in slaagde, oordeelde de rechtbank dat UWV terecht de WW‑aanvraag heeft afgewezen.
Kort gezegd: ondanks een getekende arbeidsovereenkomst en een latere kantonrechtersuitspraak over loonvordering, vond de rechtbank de feitelijke uitvoering van arbeid, betaling en gezagsverhouding onvoldoende onderbouwd om een WW‑recht aan te nemen.