Kostenvergoedingen deels gerichte vrijstellingen en stand-by uren geen werktijd
In dit artikel:
Een in Nederland woonachtige verkeersvlieger die via een Ierse Ltd. voor Ryanair vloog, heeft het gelijk gekregen van de Belastingdienst niet teruggewonnen: het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden heeft zijn beroep tegen navorderingen over 2015–2017 afgewezen. De kern van het geschil betrof twee punten: welke vergoedingen als gerichte vrijstellingen (belastingvrij) mochten worden aangemerkt en of zijn stand‑by uren in Duitsland als werktijd voor de Duitse dienstbetrekking moesten worden meegerekend voor de voorkoming van dubbele belasting.
Achtergrond: de piloot ontving zijn beloning via een Iers vennootschapje waarvan hij mede‑aandeelhouder is; de Ltd. ontving betalingen van Ryanair en keerde bedragen aan hem uit via de accountant. Voor 2015 gaf hij een fiscaal loon van €25.350 op en stelde dat overige ontvangen bedragen (€39.653) onder Ierse gerichte vrijstellingen vielen (onder meer parkeerkosten, medische keuring, particuliere ziektekostenverzekering, overnachtingen, reiskosten en telefoonkosten).
De rechtbank (eerste aanleg) hanteerde het gebruikelijke toetsingskader: vergoedingen zijn gerichte vrijstellingen wanneer zij door de werkgever zijn aangewezen, daadwerkelijk zijn gemaakt en aan het gebruikelijkheidscriterium voldoen. Voor een beperkt pakket posten (parkeer-, medische keuringskosten en particuliere ziektekostenverzekering) concludeerde de rechtbank dat deze onomstreden waren en voldeden; samen goed voor ongeveer €2.650. Andere posten kon de piloot niet concreet onderbouwen: hij leverde geen specificatie waaruit bleek welke kosten met het totale bedrag van €39.653 werden gedekt. De rechtbank wees bijvoorbeeld de kilometervergoeding van €0,4625 per km af omdat die ruim boven de in Nederland gebruikelijke onbelaste €0,19/km ligt. Uiteindelijk stelde de rechtbank gerichte vrijstellingen vast van €4.666 (2015), en voor 2016 en 2017 respectievelijk €6.025 en €4.350; daarnaast werd een deel als vrije ruimte WKR erkend. Voor de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting nam de rechtbank aan dat 39,1% van de dienstbetrekking in Duitsland was uitgeoefend (de inspecteur had 36% aangehouden), waardoor de aanslagen werden verlaagd maar niet in de door de piloot gewenste omvang.
In hoger beroep spitste het geschil zich toe op stand‑by uren: de piloot rekende dagelijks 11–12 uur stand‑by in Duitsland, omdat hij binnen 60 minuten op Düsseldorf‑Weeze vliegklaar moest zijn. Het hof vond dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat die uren daadwerkelijk op het Duitse vliegveld zijn doorgebracht of dat alle genoemde dagen volledig als in Duitsland gewerkt gelden; op veel “stand‑by‑dagen” voerde hij vluchten naar bestemmingen buiten Duitsland uit en het nabij de grens gelegen vliegveld maakt het ook mogelijk binnen 60 minuten vanuit Nederland aanwezig te zijn. Partijen stemden af dat, indien de piloots stand‑byclaim wordt verworpen, 40,2% van zijn dienstbetrekking in Duitsland plaatsvond; het hof vermindert de aanslagen daarop. De piloot verloor daarmee zijn pogingen om veel hogere belastingvrije vergoedingen en een ruimere Duitse urenallocatie toegewezen te krijgen. Uitspraak: ECLI:NL:GHARL:2025:4349.
Context: de zaak illustreert de lastige grensvlakken tussen internationale beloningsconstructies, bewijsverplichtingen voor onkostenvergoedingen en de precieze afbakening van grensoverschrijdende werktijd (met name stand‑by) bij luchtvaartpersoneel.