Loon ten onrechte verrekend met vordering op grond van studiekostenbeding
In dit artikel:
Een accountantskantoor kan een administratief medewerker niet verplichten een omvangrijke studieschuld terug te betalen op grond van een studiekostenbeding. De kantonrechter in rechtbank Overijssel vond dat het inroepen van terugbetaling in dit geval in strijd is met de eisen van redelijkheid, billijkheid en goed werkgeverschap. Het kantoor moet bovendien het deel van het loon dat het onterecht verrekend had met de zogenoemde studievordering aan de medewerker uitbetalen.
Waar gaat het om
- Partijen sloten in juli 2023 een studiekostenovereenkomst voor de opleiding “Moderne Bedrijfsadministratie”. De medewerker was in juni 2023 in dienst getreden op basis van een tijdelijk contract; zij begon met de opleiding enkele maanden later, in september 2023.
- Medio september 2024 deelde het kantoor mee het tijdelijke contract niet te verlengen. Toen de medewerker elders werk vond, bood het kantoor een vaststellingsovereenkomst aan en verrekende het een deel van het oktobersalaris met een vordering van € 8.454,04. In de oorspronkelijke studieovereenkomst stond echter een ander bedrag (€ 5.758,30).
- De medewerker tekende de vaststellingsovereenkomst niet en ging naar de rechter.
Belangrijkste overwegingen van de rechtbank
- De rechter verwierp het verweer van de medewerker dat de studie onterecht teruggevorderd kon worden omdat het beding nietig zou zijn wegens verplichte scholing onder artikel 7:611a BW. De opleiding kwalificeerde volgens de rechtbank niet als verplichte scholing: de medewerker had al een passende MBO-opleiding en had de opleiding aanvankelijk zelfs afgewezen.
- Cruciaal was dat het kantoor zelf het initiatief nam om de opleiding aan te bieden en later besloot het dienstverband niet te verlengen. Door dat niet verlengen heeft de werkgever invloed uitgeoefend op de kans dat een terugbetalingsverplichting zou ontstaan.
- Gezien de korte duur van de arbeidsovereenkomsten (totaal anderhalf jaar) en het feit dat de medewerker aanvankelijk niet zelf om de opleiding vroeg, had het kantoor explicieter en duidelijker moeten wijzen op de financiële risico’s van de terugbetalingsverplichting. Een verwijzing naar de tekst van de overeenkomst volstond niet.
- Ook speelde mee dat het gevorderde bedrag afweek van het in de overeenkomst genoemde bedrag en dat er geen bewijs was dat de medewerker zich onvoldoende had ingespannen voor de studie.
Gevolg
De rechtbank oordeelde dat terugvordering van de studiekosten onredelijk is en veroordeelde het accountantskantoor tot terugbetaling van het onterecht verrekende deel van het octobersalaris. Een aparte vordering van de medewerker voor loon over november 2024 werd afgewezen omdat partijen schriftelijk overeen waren gekomen dat het dienstverband op 31 oktober 2024 eindigde. Een verzoek om transitievergoeding faalde wegens niet-tijdige indiening.