Loonvordering afgewezen, geen sprake van arbeidsovereenkomst

vrijdag, 5 september 2025 (08:22) - Salaris Vanmorgen

In dit artikel:

Een kantonrechter heeft de loonvorderingen van een vrouw tegen een onlangs opgerichte bv afgewezen omdat onvoldoende aannemelijk is dat zij vanaf 1 december 2024 tot en met mei 2025 volgens een reguliere arbeidsovereenkomst 40 uur per week heeft gewerkt. De bv was in januari 2024 opgericht door personen A, B en D met als doel 24-uurs jeugdzorg; A en B zijn nu bestuurders. De vrouw is de voormalige vriendin van D (relatie tot eind december 2024) en kreeg in maart 2025 een kind van hem.

De vrouw beriep zich op een schriftelijke arbeidsovereenkomst, ondertekend door haar en D rond 1 december 2024, waarin zij administratief werk voor 40 uur per week zou verrichten tegen €35 bruto per uur. Zij vorderde loon over de dienstverbandperiode (€33.600 bruto), een wettelijke verhoging van 50% (€16.800), afgifte van haar personeelsdossier en wedertewerkstelling met dwangsom. De bv bestreed de arbeidsverhouding, stelde dat de overeenkomst pas in februari/maart 2025 zou zijn opgesteld en aangeeft dat in die periode tussen aandeelhouders onenigheid ontstond. De bv beschuldigt D en de vrouw daarnaast van identiteitsfraude: zij zouden nieuwe e-mailadressen hebben aangemaakt en daarmee namens de bv hebben gecommuniceerd met potentiële opdrachtgevers; A deed hierover in maart 2025 aangifte. In maart 2025 werd D als statutair bestuurder ontslagen.

De rechter onderzocht welke werkzaamheden de vrouw daadwerkelijk verrichtte en vond dat haar activiteiten beperkt en ad hoc waren. Zij ging een paar keer mee naar klantbezoeken om een betrouwbare indruk te wekken, stuurde incidenteel e-mails op verzoek zonder duidelijk overzicht van context of autorisatie, haalde eenmalig bonnetjes op voor A zonder te weten wat ermee moest gebeuren, en verleende op bepaalde dagen kortdurend hand- en spandiensten via berichtwisseling met A. Dit beeld strookt volgens de rechter niet met een structurele functie van 40 uur per week waarin iemand de bedrijfsvoering en administratie kent en bijdraagt aan de kwaliteit van de jeugdzorg.

Daarnaast achtte de kantonrechter de mogelijkheid aannemelijk dat de overeenkomst en bepaalde contacten verband hielden met de interne onenigheid tussen aandeelhouders. Zo gebruikte de vrouw in februari 2025 e-mailadressen die volgens de bv niet tot de onderneming behoorden. Van een continue, substantiële arbeidsovereenkomst vanaf december 2024 is geen bewijs geleverd.

Op grond van deze bevindingen oordeelde de kantonrechter dat onvoldoende vaststaat dat de vrouw in de gebruikelijke zin een 40-urige arbeidsrelatie had en wees hij alle vorderingen af. Eventuele vervolgacties vallen buiten deze uitspraak; bij arbeidsrechtelijke bewijsproblemen is het gebruikelijk dat partijen aanknopen bij beroepsprocedures of aanvullende bewijsvoering.