Nieuw financieringsstelsel kinderopvang - op weg naar inkomensonafhankelijke vergoeding
In dit artikel:
Staatssecretaris Nobel (SZW) licht het wetsvoorstel voor een nieuw financieringsstelsel kinderopvang toe en schetst het tempo richting een inkomensonafhankelijke vergoeding. Het voorstel is in oktober 2025 ter internetconsultatie opengesteld (reacties mogelijk tot 28 november); deze reacties worden beoordeeld en verwerkt. Het kabinet streeft ernaar het nieuwe stelsel per 1 januari 2029 landelijk in te voeren.
Kern van de hervorming is vereenvoudiging: ouders krijgen meer zekerheid en kinderopvang wordt voor de meeste gezinnen veel goedkoper doordat inkomen geen rol meer speelt bij de vergoeding — vergelijkbaar met de situatie in het onderwijs. Terugvorderingen, waar veel kritiek op bestond, moeten tot het verleden behoren. Tegelijk neemt de administratieve en financiële verantwoordelijkheid voor kinderopvangorganisaties toe: zij zullen subsidieaanvragen moeten indienen en krijgen aangescherpte financiële verantwoording.
Het kabinet erkent risico’s: omdat kinderopvang al onder druk staat door personeelstekorten en een krappe markt, kan het goedkoper worden voor veel ouders gevolgen hebben voor toegankelijkheid en doelmatigheid. Deze risico’s zijn echter niet onvermijdelijk en worden gezien als een afweging bij de bewuste keuze voor eenvoud en betaalbaarheid.
Om de overgang beheersbaar te maken is een ingroeipad afgesproken: vergoedingspercentages worden stapsgewijs verhoogd richting 96% voor alle inkomensgroepen in 2029. De eerste verhoging vond plaats in 2025, een tweede stap volgt in 2026. In 2027 wil het kabinet middeninkomens extra laten profiteren: voor hen wordt het percentage met 12,5 procentpunt verhoogd, terwijl de verhoging voor de hoogste inkomens 6,4 procentpunt bedraagt. Definitieve percentages hangen af van de budgettaire voorjaarsbesluiten en worden vastgelegd in het Besluit kinderopvangtoeslag.
De verdere uitrol en de juridische uitwerking worden de komende periode nader uitgewerkt. Na advies van de Raad van State verwacht het kabinet het wetsvoorstel in het derde kwartaal van 2026 aan de Tweede Kamer te sturen, waarmee de planning gericht is op invoering per 1 januari 2029.