Omzetafhankelijk salaris - lager loon tijdens vakantie mag niet

dinsdag, 25 november 2025 (15:22) - Salaris Vanmorgen

In dit artikel:

Fysiotherapeuten die hun salaris grotendeels ontvingen als een percentage van de door hen gerealiseerde omzet (ongeveer 61,9% of 60,9% van hun eigen omzet) klaagden dat zij financieel slechter uitkwamen wanneer zij vakantie opnamen. In de arbeidsovereenkomsten stond onder meer een garandeersalaris (€1.976 bruto) en een verwacht maandsalaris (€2.533 bruto), plus 8% vakantietoeslag over het in de voorgaande twaalf maanden ontvangen salaris. Bij een fulltime werkweek had een werknemer recht op 23 vakantiedagen per jaar. De therapeuten eisten betaling van achterstallig loon, vakantietoeslag, vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen en onterecht ingehouden werkgeverslasten.

De kantonrechter wees de vorderingen grotendeels af; het gerechtshof vernietigde die uitspraken en veroordeelde de maatschap tot betaling van achterstallig salaris en uitbetaling van vakantiedagen, maar wees andere claims af. De maatschap betoogde dat de jurisprudentie van het Europese Hof (Robinson‑Steele) onjuist was toegepast: in die zaak kregen werknemers tijdens vakantie helemaal geen loon, terwijl hier elke maand loon werd uitbetaald.

De Hoge Raad oordeelt dat het Nederlandse dwingendrechtelijke recht op loon tijdens vakantie (art. 7:639 BW) in het licht van artikel 7 van de EU‑Arbeidstijdenrichtlijn moet worden uitgelegd. Die richtlijn vereist minimaal vier weken betaalde vakantie en verbiedt vervanging van die vakantie door geldelijke compensatie behalve bij einde dienstverband; het recht is ook verankerd in het EU‑Handvest. Uit vaste Europese rechtspraak volgen drie relevante uitgangspunten: werknemers moeten daadwerkelijk loon ontvangen wanneer zij vakantie opnemen; het is niet toegestaan vakantieloon “verborgen” in het reguliere uurloon te laten zitten zodat er tijdens vakantie geen (extra) betaling plaatsvindt; en bedragen die onder een verboden systeem al zijn betaald mogen alleen worden verrekend als die verrekening volstrekt transparant en begrijpelijk is.

Toegepast op de casus vindt de Hoge Raad dat het probleem niet zozeer was dat er helemaal geen loon werd uitgekeerd in de vakantie, maar dat de omzetafhankelijke beloning ertoe leidde dat werknemers tijdens vakantie structureel minder verdienden dan in werkweken. Omdat het systeem geen adequate compensatie bood voor het omzetverlies door vakantie, levert dat een schending op van art. 7:639 BW en van art. 7 van de Arbeidstijdenrichtlijn. De maatschap slaagt dus niet in haar verweer tegen de inhoudelijke beoordeling van het hof.

Daarnaast oordeelt de Hoge Raad dat het hof procedureel heeft gefaald door niet opnieuw te toetsen of de fysiotherapeuten tijdig hadden geklaagd over gebrekkige loonbetaling (de klachtplicht volgens art. 6:89 BW). Bij hoger beroep geldt devolutieve werking: wanneer een deel van de vordering slaagt, moet het hof alle verweren die de wederpartij in eerste aanleg heeft gevoerd opnieuw onderzoeken, ook een verweer over late klacht. Het ontbreken van die herbeoordeling maakte het oordeel van het hof onvolledig, waarna de Hoge Raad de klachten over dat punt gegrond verklaart.

Kortom: de Hoge Raad bevestigt dat omzetafhankelijke «all‑in» beloningsregelingen die leiden tot financieel nadeel bij vakantie in strijd kunnen zijn met EU‑recht en Nederlands dwingendrecht over vakantieloon. Tegelijkertijd heeft het hof een procedurefout gemaakt door het verweer over de klachtplicht niet opnieuw te onderzoeken; die kwestie moet daarom alsnog door een lagere rechter worden beoordeeld.