Overlijdensuitkering en loon over een maand: standpunt kennisgroep Belastingdienst
In dit artikel:
De Kennisgroep loonheffing van de Belastingdienst heeft uitgesproken hoe werkgevers het begrip "loon over een maand" moeten vaststellen bij de vrijstelling voor een eenmalige overlijdensuitkering (artikel 11, eerste lid, onderdeel m, Wet LB 1964). In de casus was een werknemer langer dan 52 weken ziek, waardoor het loon per 1 augustus op grond van de cao tot 70% van het bruto maandsalaris werd teruggebracht. De werknemer overleed op 20 augustus; op 15 augustus had de werkgever echter aan alle werknemers toegezegd dat het bruto maandsalaris per 1 oktober zou worden verhoogd.
De Belastingdienst stelt dat de werkgever bij de berekening verplicht is zowel rekening te houden met de korting naar 70% als met de overeengekomen salarisverhoging die nog in hetzelfde kalenderjaar zou ingaan. Voor de bepaling geldt de vaste methode: het overeengekomen vaste bruto jaarloon in het kalenderjaar van overlijden is maatgevend en wordt door twaalf gedeeld. Daarbij vallen vaste, overeengekomen beloningsbestanddelen die nog niet zijn genoten wél onder het jaarloon (dus ook afgesproken toekomstige verhogingen), terwijl toevallige bijzondere beloningen, tantièmes en vergelijkbare aanspraken buiten beschouwing blijven. Tevens worden op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel j, Wet LB 1964 ingehouden bedragen niet in mindering gebracht bij deze berekening.
Praktische consequentie: zowel loonverlagingen door cao-regelingen bij langdurige ziekte als eerder afgesproken verhogingen die in hetzelfde jaar ingaan, beïnvloeden het loonbegrip en daarmee de maximale vrijgestelde omvang van de overlijdensuitkering (driemaal het loon over een maand). Werkgevers moeten bij afwikkeling van dergelijke uitkeringen dus het volledige overeengekomen jaarloon in het kalenderjaar van overlijden meenemen, conform jurisprudentie en uitvoeringsregeling.