Pseudo-eindheffing fossiele auto's per 2027 - antwoord op vragen
In dit artikel:
Staatssecretaris Heijnen licht in de nota bij het verslag van het Belastingplan 2026 de invoering toe van een nieuwe “pseudo-eindheffing” van 12% voor werkgevers die vanaf 1 januari 2027 een personenauto op fossiele brandstof voor het eerst ter beschikking stellen aan werknemers voor privédoeleinden (waaronder woon‑werkverkeer). De heffing komt bovenop de bestaande bijtelling en is bedoeld als normerende prikkel om werkgevers te bewegen uitsluitend emissievrije auto’s aan te bieden.
Belangrijkste kenmerken
- Wie: werkgevers zijn de belastingplichtigen; dga’s vallen ook onder de regeling. Werkgevers mogen de kosten niet (direct of indirect) verhalen op werknemers.
- Wat: een jaarlijkse heffing van 12% van de cataloguswaarde (voor auto’s ≤25 jaar via RDW-gegevens; ouder: waarde in het economische verkeer). Voor elke maand waarin de auto minimaal één dag beschikbaar is geldt de volledige maand (1/12e) als grondslag. Betaling kan in één bedrag na afloop van het jaar of gespreid per maand (1/12e).
- Wanneer: aangekondigd april 2025, wetsvoorstel in Belastingplan 2026; toepassing voor auto’s die vanaf 1‑1‑2027 voor het eerst privé beschikbaar komen. Bestaande terbeschikkingstellingen per 31‑12‑2026 vallen onder overgangsrecht tot 17‑9‑2030.
- Waar/hoe: regeling wordt uitgevoerd via een nieuwe rubriek in de loonheffingenaangifte; vereist aanpassingen in de gegevensspecificatie en systemen van de Belastingdienst.
- Waarom: beoogd klimaat- en mobiliteitsbeleid: normeren van de uitgifte van lease- en bedrijfsauto’s richting volledig emissievrije voertuigen en zo bijdragen aan de klimaatdoelen.
Reikwijdte en uitzonderingen
- Niet van toepassing op bestelauto’s en personenauto’s die uitsluitend zakelijk worden gebruikt (exclusief woon‑werkverkeer). Daarom wordt aanbevolen een gebruiksverbod voor privégebruik contractueel vast te leggen.
- De heffing ziet toe op de auto zelf: ook poolauto’s brengen per maand heffing met zich mee zodra ze privé ter beschikking zijn geweest. Overgangsrecht is aan de auto gekoppeld om onbedoelde vervroegde inwerking bij wisselende gebruikers te voorkomen.
- Werkgevers die fossiele auto’s willen blijven aanbieden betalen dus extra kosten; de beleidsinschatting is dat veel werkgevers (naar verwachting circa 80%) een elektrische verplichting zullen invoeren.
Administratie, lasten en handhaafbaarheid
- De Belastingdienst moet capaciteit en systemen uitbreiden; de definitie van woon‑werkverkeer wordt wettelijk verankerd om discussies te voorkomen.
- De maatregel is zo vormgegeven dat administratieve lasten beperkt blijven (mogelijkheid tot jaarlijkse afrekening en eenvoudige waardebepaling via kenteken/RDW). Voor werkgevers die overschakelen naar elektrische auto’s kunnen totale kosten vaak gelijk blijven of lager uitvallen door lagere brandstof- en onderhoudskosten.
- Er komt geen specifieke compensatie of overgangsregeling voor kleinere werkgevers; dit wordt juridisch problematisch geacht.
Effectinschatting en motivering
- Doelgroep geschat op circa 925.000 terbeschikkinggestelde personenauto’s; in 2030 wordt gerekend op ongeveer 20.000 fossiele auto’s die onder de heffing vallen.
- Het kabinet verwacht dat een tarief van 12% voldoende normerend werkt en dat grootschalige uitwijk naar bijvoorbeeld mobiliteitsbudgetten onwaarschijnlijk en vaak duurder is. Uit enquêtes blijkt dat naast financiële afwegingen ook praktische aspecten (actieradius, laadmogelijkheden) meespelen bij de keuze voor elektrisch rijden.
Kortom, de pseudo-eindheffing is een financieel‑juridisch instrument waarmee het kabinet vanaf 2027 werkgevers sterk wil stimuleren om alleen nog emissievrije personenauto’s voor privégebruik beschikbaar te stellen. De maatregel bevat overgangsruimte voor bestaande contracten, brengt uitvoeringsaanpassingen met zich mee en sluit bewust uit dat werknemers de kosten dragen.