Vakantietoeslag onlosmakelijk verbonden met salaris, geen all-in loon

donderdag, 23 oktober 2025 (10:51) - Salaris Vanmorgen

In dit artikel:

Een oud-medewerker vorderde nakoming van de wettelijke vakantietoeslag over 2022, 2023 en 2024 van haar voormalige werkgever. De werkgever stelde dat de toeslag onderdeel was van een zogenaamd all‑in salaris van €3.250 per maand en beriep zich verder op de klachtplicht: volgens hem had de werknemer te laat geklaagd, zodat haar aanspraken vervallen zouden zijn. De kantonrechter oordeelde dat vakantietoeslag (wettelijk 8%) zo nauw verbonden is met het salaris dat het niet-betalen ervan moet worden gezien als een gebrek in de loonbetalingsverplichting; de klachtplicht is dus wel van toepassing, onder meer in het licht van een recente uitspraak van de Hoge Raad van 20 september 2024 dat artikel 6:89 BW ook op loonvorderingen ziet op klachtvereisten.

De werkgever kon het all‑in-verweer niet aannemelijk maken: er bestond geen schriftelijke arbeidsovereenkomst en de bewijslast rustte op hem. Hij leverde onvoldoende bewijs; integendeel toonden loonstroken expliciete reserveringen voor 8% vakantietoeslag en eerdere procedures tussen partijen hadden ook al uitgewezen dat het salaris exclusief vakantietoeslag was. Daarmee faalde het all‑in‑argument.

Over de klachttermijnen beoordeelde de kantonrechter per periode. De werknemer deed voor het eerst een formeel verzoek om betaling per brief van haar gemachtigde op 4 juni 2024 (en nogmaals in augustus). Omdat zij sinds 6 september 2023 al juridische bijstand had in eerdere loonprocedures, lag het voor de hand dat zij toen ook de toen opeisbare vakantietoeslag (voor 2022 en eerder tot 1 juni 2023) had moeten betrekken. Haar toelichting waarom zij toen niet klaagde overtuigde de rechter niet; die vorderingen werden afgewezen. Voor de periode 1 juli 2023–1 april 2024 was de vakantietoeslag opeisbaar op 1 mei 2024; het verzoek van 4 juni 2024 was dus tijdig en deze vordering werd toegewezen.

De toegewezen schadeloosstelling betreft negen maanden x 8% van €3.250 = €2.340 bruto. De rechter matigde de gevorderde wettelijke verhoging tot 10% en kende tevens wettelijke rente toe.

In reconventie eiste de werkgever terugbetaling van loon dat tijdens een WAZO‑uitkering was doorbetaald en terugvordering van studiekosten. Beide vorderingen werden afgewezen: er bestond een loonverplichting op basis van de arbeidsovereenkomst en de werkgever kon geen ongerechtvaardigde verrijking of schriftelijke studiekostenovereenkomst aantonen. Wel moet de werknemer een zakelijke computer teruggeven binnen vier weken; geen dwangsom werd opgelegd.