Zieke werknemer meldt tweede dienstverband niet: ontslag op staande voet toch onterecht
In dit artikel:
Een fulltime teamleidster meldde zich eind 2023 ziek bij haar werkgever. Kort daarvoor was zij naast die baan in dienst getreden bij een ander bedrijf als masseuse op basis van een min-max‑contract. De werkgever ontdekte bij toeval dat zij, ondanks haar ziekmelding, nog steeds in loondienst massages gaf en ontsloeg haar op staande voet (2 mei 2024). De werkgever vond dat zij dit tweede dienstverband had moeten melden, ook aan de bedrijfsarts, omdat het mogelijk haar herstel en re-integratie zou belemmeren.
De kantonrechter oordeelde aanvankelijk dat het ontslag terecht was. Het hof kwam echter tot een ander oordeel. Het hof stelt vast dat de werknemer verwijtbaar heeft gehandeld door het dienstverband te verzwijgen en daardoor het vertrouwen van de werkgever heeft geschaad; dat had in elk geval grond geweest voor een ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Toch is dat niet hetzelfde als een dringende reden die ontslag op staande voet rechtvaardigt. Volgens het hof ontbrak bewijs dat het werk als masseuse het herstel of de re-integratie daadwerkelijk heeft vertraagd of verergerd. De bedrijfsarts had weliswaar gebrek aan energie geconstateerd en de re-integratie liep trager dan eerder verwacht, maar er is geen causaal verband gelegd met het tweede dienstverband; het massagewerk had zelfs positief kunnen bijdragen aan haar mentale energie.
Het hof wijst ook op een wettelijke grens: op grond van art. 7:653a lid 1 BW kan een werkgever een werknemer niet verbieden om buiten het werkrooster voor anderen te werken. Wel had de werknemer in deze situatie aan de bedrijfsarts moeten melden dat zij een arbeidsovereenkomst bij een andere werkgever was aangegaan, zodat besproken kon worden of en in hoeverre dat het herstel zou beïnvloeden. De werkgever wist alleen van vrijwilligers- of zzp‑massagewerk, niet van loondienst; dat onderscheid vond het hof wezenlijk.
Gevolg: het ontslag op staande voet was ongerechtvaardigd. De werkgever is veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 23.294,90 en een gefixeerde schadevergoeding van € 16.200 bruto. Omdat de werknemer niet meer terugkeert, kent het hof daarnaast een billijke vergoeding toe van één maandsalaris plus 8% (in totaal € 4.050 bruto). Het hof overwoog daarbij dat, als de werkgever in plaats van onmiddellijke ontslag op staande voet ontbinding had gevorderd, de arbeidsovereenkomst naar verwachting nog ongeveer vijf maanden voortgeduurd zou hebben; de gefixeerde schadevergoeding compenseert al vier maanden, vandaar de aanvullende éénmaandsvergoeding.
Kort samengevat: de werknemer had moeten melden dat ze in loondienst elders werkte en handelde verwijtbaar door dat te verzwijgen, maar de omstandigheden boden onvoldoende grond voor onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst zonder opzegtermijn. Het arrest benadrukt de rol van de bedrijfsarts en de noodzaak van onderzoek voordat een werkgever tot het uiterste middel van ontslag op staande voet overgaat.