ZW-uitkering onterecht teruggevorderd - geen gefingeerd dienstverband
In dit artikel:
Een man trad op 1 februari 2020 in dienst bij een werkgever en werd op 13 maart 2020 ziek. De arbeidsovereenkomst liep tot 31 januari 2021. UWV kende hem vanaf zijn ziekteperiode een Ziektewet-uitkering toe (ook vanwege no-riskpolisregels), maar startte later een handhavingsonderzoek. Op 1 februari 2023 bracht UWV een onderzoeksrapport uit waarin wordt geconcludeerd dat er geen echte dienstbetrekking zou zijn geweest en dat het dienstverband gefingeerd was. Op basis daarvan stelde UWV dat de man tussen 13 maart 2020 en 10 maart 2022 ten onrechte ZW-uitkering had ontvangen en vorderde terugbetaling van in totaal € 92.148,70 bruto.
De man betwistte dit en gaf een nadere toelichting op zijn werkzaamheden, zijn (bouw)achtergrond en de reden voor het hoge salaris: hij zou een belangrijke rol binnen het bedrijf gaan vervullen en stapsgewijs meer taken krijgen. Zowel de man als de werkgever en een huisgenoot hebben onder ede verklaard dat hij daadwerkelijk voor het bedrijf heeft gewerkt. De huisgenoot verklaarde dat hij de werkgever als vriend hielp met administratieve zaken en dat hij een bedrijf had gevraagd loonstroken en de arbeidsovereenkomst op te stellen; salarisuitbetalingen kwamen van de werkgever zelf. De huisgenoot lichtte ook verklaringen toe over vertragingen bij loonadministratie en pogingen om het verzekerde loon bij Interpolis te verhogen, die uiteindelijk niet mogelijk waren nadat de werknemer ziek werd.
In juridische zin draaide de zaak om de vraag of er sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 7:610 BW. UWV stelde niet dat loon of gezag ontbraken, maar betoogde dat het criterium ‘arbeid’ niet was vervuld en dat het dienstverband daarom gefingeerd was. De rechtbank beperkte haar toetsing daarom tot die vraag.
De rechtbank vond dat UWV onvoldoende bewijs had geleverd dat de man geheel geen arbeid als werknemer heeft verricht. De verklaringen van de werkgever (dat hij de werknemer in de eerste week persoonlijk in het bedrijf inwerkte) en de huisgenoot, samen met de door de man gegeven toelichtingen over werkzaamheden, wogen mee. Het enkele feit dat documenten achteraf zijn opgemaakt of dat partijen elkaar vooraf kenden kon volgens de rechtbank niet zonder meer leiden tot de conclusie van een volledig gefingeerd dienstverband. Ook het onderzoeksrapport van UWV (1 februari 2023) bevatte volgens de rechter niet voldoende concrete aanwijzingen om dat te staven.
Conclusie: de rechtbank vernietigt het UWV-besluit. UWV heeft ten onrechte bepaald dat de man geen recht had op ZW-uitkering en ten onrechte de terugvordering van € 92.148,70 opgelegd. De vordering en de terugvorderingsbeslissing zijn daarmee van tafel.